4 zondag van de vasten A  (21/03/2020)

Inleiding

Het evangelie nodigt ons deze keer uit om onszelf af te vragen of we op een goede manier naar de wereld om ons heen kijken. Kijken we niet te eenzijdig met onze westerse bril naar andere levenswijzen en naar nieuwe situaties waarin we terecht komen, o.a. de huidige coronacrisis.

Daarom plaatsen we met de 4de vastenzondag de volgende woorden centraal: We delen: onmacht, blindheid en genezing.

Lezing: Johannes 9, 1 – 41  (NBV)

In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ ‘Hij niet en zijn ouders ook niet,’ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden. Zolang het dag is, moeten we het werk doen van hem die mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht voor de wereld.’ Na deze woorden spuwde hij op de grond. Met het speeksel maakte hij wat modder, hij streek die op de ogen van de blinde en zei tegen hem: ‘Ga naar het badhuis van Siloam en was u daar.’ (Siloam is in onze taal ‘gezondene’.) De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien.

Zijn buren en de mensen die hem kenden als bedelaar zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd zat te bedelen?’ De een zei: ‘Ja, die is het,’ en de ander: ‘Nee, maar hij lijkt er wel op.’ De man zelf zei: ‘Ik ben het echt.’ Toen vroegen ze: ‘Hoe zijn je ogen opengegaan?’ Hij zei: ‘Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, streek die op mijn ogen en zei: “Ga naar Siloam om u te wassen.” Ik ging erheen, en toen ik me gewassen had kon ik zien.’ Ze vroegen: ‘Waar is die man?’ ‘Dat weet ik niet,’ zei hij.

Toen namen ze de man die blind geweest was mee naar de farizeeënDe dag dat Jezus modder gemaakt had en zijn ogen geopend had, was namelijk een sabbatOok de farizeeën vroegen hoe het kwam dat hij kon zien. En weer vertelde hij: ‘Hij heeft wat modder op mijn ogen gedaan, ik heb me gewassen en nu kan ik zien.’ Sommige farizeeën meenden: ‘Zo iemand komt niet van God, want hij houdt zich niet aan de sabbat,’ maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke wondertekenen kunnen doen?’ Er ontstond verdeeldheid. Daarop vroegen ze aan de blinde: ‘Wat denk jij van die man?
Het zijn immers jouw ogen die hij genezen heeft.’ ‘Hij is een
profeet,’ was zijn antwoord.

Maar de Joden wilden niet geloven dat hij blind geweest was en nu kon zien. Ze riepen zijn ouders en vroegen hun: ‘Is dat uw zoon die blind geboren zou zijn? Hoe kan hij dan nu zien?’ ‘Dit is onze zoon,’ zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind geboren, dat weten we zeker. Maar hoe hij nu kan zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar. Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.’ Dat zeiden de ouders omdat ze bang waren voor de Joden, omdat die toen al besloten hadden dat ze iedereen die Jezus als de messias zou erkennen uit de synagoge zouden zetten. Daarom zeiden de ouders dus dat hij oud genoeg was en dat ze het hem zelf moesten vragen.

Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer,’ zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch.’ ‘Of hij een zondaar is weet ik niet,’ zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’ Ze drongen aan: ‘Wat heeft hij met je gedaan? Hoe heeft hij je ogen geopend?’ ‘Dat heb ik u toch al verteld,’ zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van hem worden?’ Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf een leerling van hem! Wij zijn leerlingen van MozesVan Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar hij vandaan komt.’ De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar hij vandaan komt, terwijl hij mijn ogen geopend heeft. We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. Dat de ogen van iemand die blind geboren is geopend worden – dat is nog nooit vertoond! Als die man niet van God kwam, zou hij dit toch niet hebben kunnen doen?’ Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg.

Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ ‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in hem geloven,’ zei hij. ‘U kijkt naar hem en u spreekt met hem,’ zei JezusToen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij boog zich voor Jezus Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind’ Een paar farizeeën die bij hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’ ‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.’

Deelmoment: ‘Helder zien’  (Marc Gallant, trappist (Orval) (1928 – 2018))

Dat is een lang evangelie. Het handelt over zien - het woordje ‘zien’ komt er zestien keer in voor - maar het begint met iemand die blind is en die men dan nog slijk in de ogen gaat strijken: wat kan dat toch wel betekenen?!
In het scheppingsverhaal lezen we dat God een mens boetseerde van aarde en er een levens-adem in blies (Genesis 2, 4). Bij een stervende gaat de levensadem weg en krijgt hij een droge mond. Daarom beschouwde men in Jezus’ tijd het speeksel als gecondenseerde levensadem. Het gebaar van Jezus die slijk maakt van aarde en gecondenseerde levensadem wijst op een nieuwe schepping.

De blindgeborene is van nature blind. Hij wordt herschapen. Van blind wordt hij niet alleen ziende, maar helderziende. Zoals overal bij Johannes is het helingsverhaal een heilsverhaal. Een feit uit het mensenleven verwijst ons naar het leven met God, naar het geloof.
Die blindgeborene is ieder van ons. Wij worden niet geboren met het geloof. Jezus komt ons echter onverwacht en ongevraagd tegemoet en wrijft ons de ogen in met de mogelijkheid ziende te worden. Maar daarmee zijn we nog niet ziende. Geloven is doen wat Jezus zegt. We worden maar ziende in het geloof als we, op Jezus’ woord, blindelings het risico nemen ons op nog onbekende wegen te begeven om ons te gaan wassen in het water dat Siloam heet. Johannes voegt er hier ļ¬jntjes aan toe dat Siloam ‘gezondene’ betekent. ‘Gezondene’ is de titel die hij voor Jezus gebruikt. We hebben het begrepen: het water van Siloam is het water van het doopsel in Jezus door God gezonden.

Het is voor ons niet altijd evident in te gaan op hetgeen Jezus ons vraagt. Als Hij ons zo nabij komt, durft onze reactie wel eens weigerachtig te zijn. Wij stellen uit wat Hij ons vraagt, we wikken en we wegen het voor en het tegen: zal Jezus’ opdracht van verzoening, van navolging, van delen en geven, ons wel gelukkig maken? Zolang we dralen komt er van geloven niet veel in huis. We worden maar ziende als we de stap zetten.

Maar als we de stap zetten overstraalt het licht onze ogen. De genezen blinde kan zijn geluk niet als een privébezit voor zichzelf houden: hij vertelt onbevangen aan buren en kennissen wat hem is overkomen: hij is zelf een ‘gezondene’ geworden. Het geloof is maar compleet als wij er ons eigen verhaal over hebben. We hebben het trouwens allen zelf ervaren: het Jezusgeloof krimpt als we er alleen maar in de eigen binnenkamer mee bezig zijn, en het vermeerdert door het met anderen te delen. Het geloof is als de vreugde: gedeelde vreugde is dubbele vreugde, gedeeld geloof is dubbel geloof. We leven in een tijd die het geloof naar de privé-sfeer wil verbannen: meer dan ooit hebben we er nood aan ons geloof met anderen te delen, actief deel te hebben aan een geloofsgemeenschap.

Ons geloof is echter niet altijd evident voor onze omgeving. Dat mocht de genezen blinde ook ervaren. Het eerste wat hij ziet, zijn mensen die niet geloven aan zijn genezing door Jezus. Hij staat er alleen mee. Zijn geloof stuit op scepsis eerst, op vijandigheid ten slotte. Hij wordt onder druk gezet om Jezus als ongeloofwaardig te verklaren. Doorheen die beproevingen rijpt zijn geloof. Men bevraagt hem, men stelt hem objecties waar hij voordien nooit eerder aan gedacht had: hij moet zijn geloof verdedigen tegen anderen, en het voor zichzelf in het reine brengen. Hij geeft echter zijn identiteit niet prijs: hij heeft een persoonlijke keuze gemaakt, en hij slikt zijn Jezusgeloof niet in. Omdat zijn geloof uit zijn hart komt kan hij vasthouden aan zijn innerlijke overtuiging, wat de anderen hem ook maar kunnen zeggen.

Zo is het ook nog vandaag. Wie zijn geloof tot Jezus bekent, moet niet veel spontaan applaus verwachten. Je wordt eerder met vragen bestookt, je zou je zelfs moeten verantwoorden voor alles wat “christenen” in duistere eeuwen uitgehaald hebben, en dat trouwens niet volgens het evangelie was. Zolang er geen tegenwind was, bleef geloven eerder gemakkelijk. Men kon er zich laten dragen door de kudde. Dit uur van storm en ontij, maar ook van moed, verstevigt ons geloof.

De genezen blinde moet voor zijn geloof een hoge prijs betalen. Hij wordt door de religieuze over-heden aan de deur gezet. Maar in die tegenspoed komt Jezus hem heel dicht nabij. Het Jezus-geloof dat hij met anderen had gedeeld en in moeilijke omstandigheden trouw gebleven was, mondt nu uit in een houding van aanbidding. Hij werpt zich voor Jezus neer. Wie bidt doet niet anders dan geloven. Wij laten er ons door de Heer beminnen. Wij gaan de stilte binnen en ontdekken dat ze gevuld is door de Heer die ons niet in de steek laat.

Wanneer wij de liefde van God zien waarmee Hij ons bemint als enig ter wereld, dan zijn wij niet alleen ziende geworden, dan zijn wij helderziend geworden.

Bezinning: ‘Het raam’  (C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode 2007)

Er waren eens twee mannen
die in een ziekenhuis een kamer deelden.
De ene moest in bed liggen,
de andere zat vaak bij het raam.
Aan zijn buur die in bed lag
vertelde de man bij het raam
over alles wat er buiten te zien was:
bomen, bloemen, kinderen …

De man bij het raam was al oud
en kwam zijn ziekte niet meer te boven.
Op een dag stierf hij.
De andere man werd langzaam beter.
Toen hij kon rechtzitten,
vroeg hij aan de verpleegster:
‘Mag ik in die zetel bij het raam zitten?’
De verpleegster bracht hem naar de zetel.
Toen riep de man:
‘Hoe kan dat nu?
Ik zie alleen een muur!
Toen mijn buur hier zat,
vertelde hij me honderduit
over alles wat er te zien was.’

Toen zei de verpleegster:
‘Je vriend was een blinde man.
Hij dacht dat zijn verhalen je goed zouden doen.’

Johannes schrijft dat Jezus een man heeft genezen, die blind was vanaf zijn geboorte.
Die man kon zien nadat hij Jezus had ontmoet.

Johannes schrijft daarover nogal dubbelzinnig.  - Wat is 'zien' eigenlijk?
Fano tekent Jezus die de blinde brilglazen laat proberen.
De glazen die gepast worden blijken te werken.
Op de glazen staan de letters F en E, van het Spaanse woord FE,
dat GELOOF betekent.