3 zondag van de vasten A  (14/03/2020)

Inleiding

Vandaag mogen we luisteren naar een mooi, maar vrij lang verhaal uit het Johannesevangelie.
Jezus ontmoet een Samaritaanse vrouw. Ze bevinden zich op een speciale plek, de Jacobsbron. Een verwijzing naar hun gemeenschappelijke voorgeschiedenis, naar God die met zijn volk op weg gaat. Ze maken contact, komen tot ontmoeting. Echte ontmoeting is makkelijker als beide gesprekspartners hun comfortzone verlaten. Dat op zich geeft al een gemeenschappelijke basis. Ze praten over "water" en "voedsel". Wat nodig is om te kunnen leven, letterlijk maar ook spiritueel. Ze leren mekaar kennen, ontdekken wie ze zijn en welke plaats God in hun leven kan innemen. Er komt er iets nieuws tot stand. Niet alleen tussen henzelf, maar ook binnen de ruimere groep waartoe ze behoren.
Luisteren we naar wat Johannes ons vertelt over de relatie tussen God en ons, mensen.

Lezing: Johannes 4, 5 -  42  (NBV)

Zo kwam hij bij de Samaritaanse stad Sichar,  dicht bij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had,  waar de Jakobsbron is. Jezus was vermoeid van de reis en ging bij de bron zitten; het was rond het middaguur. Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen haar: ‘Geef mij wat te drinken.’  Zijn leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om eten te kopen. De vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om. Jezus zei tegen haar: ‘Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u hém erom vragen en dan zou hij u levend water geven.’ ‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘u hebt geen emmer, en de put is diep – waar wilt u dan levend water vandaan halen? U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader? Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee.’ ‘Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen,’ zei Jezus, ‘maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ ‘Geef mij dat water, heer,’ zei de vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.’ Toen zei Jezus tegen haar: ‘Ga uw man eens roepen en kom dan weer terug.’ ‘Ik heb geen man,’ zei de vrouw. ‘U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,’ zei Jezus, ‘u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.’ Daarop zei de vrouw: ‘Nu begrijp ik, heer, dat u een profeet bent! Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.’ ‘Geloof me,’ zei Jezus, ‘er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. Jullie weten niet wat je vereert, maar wij weten dat wel; de redding komt immers van de Joden. Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden,  want God is Geest, dus wie hem aanbidt, moet dat doen in geest en in waarheid.’ De vrouw zei: ‘Ik weet wel dat de Messias zal komen’ (dat betekent ‘gezalfde’), ‘wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.’ Jezus zei tegen haar: ‘Dat ben ik, degene die met u spreekt.’

Op dat moment kwamen zijn leerlingen terug, en ze verbaasden zich erover dat hij met een vrouw in gesprek was. Toch vroeg niemand: ‘Wat wilt u daarmee?’ of ‘Waarom spreekt u met haar?’ De vrouw liet haar kruik staan, ging terug naar de stad en zei tegen de mensen daar: ‘Kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Zou dat niet de Messias zijn?’ Toen gingen de mensen de stad uit, naar hem toe.

Intussen zeiden de leerlingen tegen Jezus: ‘Rabbi, u moet iets eten.’ Maar hij zei: ‘Ik heb voedsel dat jullie niet kennen.’ ‘Zou iemand hem iets te eten gebracht hebben?’ zeiden ze tegen elkaar. Maar Jezus zei: ‘Mijn voedsel is: de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien. Jullie zeggen toch: “Nog vier maanden en dan komt de oogst”? Ik zeg jullie: kijk om je heen, dan zie je dat de velden rijp zijn voor de oogst! De maaier krijgt zijn loon al en verzamelt vruchten voor het eeuwige leven, zodat de zaaier en de maaier tegelijk feest kunnen vieren. Hier is het gezegde van toepassing: De een zaait, de ander maait. Ik stuur jullie eropuit om een oogst binnen te halen waarvoor je geen moeite hebt hoeven doen; dat hebben anderen gedaan en jullie maken hun werk af.’

In die stad kwamen veel Samaritanen tot geloof in hem door het getuigenis van de vrouw: ‘Hij weet alles van me.’ Ze gingen naar hem toe en vroegen hem bij hen te blijven. Toen bleef hij nog twee dagen. Nog veel meer mensen kwamen tot geloof door wat hij zei; ze zeiden tegen de vrouw: ‘Wij geloven nu niet meer om wat jij gezegd hebt, maar we hebben hem zelf gehoord en we weten dat hij werkelijk de redder van de wereld is.’

Deelmoment

“Ik heb dorst” … “Geef mij wat te drinken” … zei Jezus tegen de vrouw, die zich daardoor onzeker voelde, want Jezus, een jood, sprak haar, een Samaritaanse vrouw aan, wat in die tijd duidelijk “not done” was!

Maar beeld je eens in: je komt Jezus tegen en die zegt "ik heb je nodig … wil je mij helpen?" Hoe reageer je? Wat doe je?

Wij komen vandaag Jezus als persoon natuurlijk niet tegen. Maar er komen wel mensen in ons gezichtsveld die voor ons “vreemden” zijn, waar we wat onzeker tegenover staan. Die ons, al dan niet met zoveel woorden, laten weten "ik heb je nodig … wil je mij helpen?" Hoe reageren wij? Blijven we op afstand of laten we ons raken?

Zo’n vragen kunnen ons onzeker maken. Soms weten we niet hoe te reageren, weten we niet goed of we moeten zwijgen of juist iets zeggen, wat we moeten doen, … We verlangen dan naar goede raad, naar steun, naar iemand die met ons een eind op weg gaat.

Jezus zegt ons dat we op God mogen vertrouwen, dat hij ons zal helpen, als we Hem toelaten in ons leven en werk maken van onze een relatie met God. Ik wil even inzoomen op een paar verzen die mij speciaal hebben geraakt. Een eerste is:

Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbid in geest en in waarheid.(vers 23)

“De Vader echt aanbidden” … Het klinkt zo vanzelfsprekend, maar is het - in mijn ervaring - helemaal niet.

Zoals Jezus ook aangeeft, gaat het hier niet alleen om de momenten die we vrij maken om te “bidden”, wat niet alleen in de kerk hoeft te gebeuren. Het gaat veel dieper. Hem aanbidden is ook bereid zijn om God in het centrum van ons leven te zetten, hem als doel en toetssteen te nemen voor wat we doen en laten, voor de keuzes die we maken.

Gods Geest kan ons inspireren, ons helpen om de juiste keuzes te maken … als wij hem toelaten. Soms niet simpel als de richting die hij ons instuurt niet onmiddellijk overeenkomt met wat wijzelf in gedachten hebben.

Maar ook in waarheid. We moeten God geen blaaskes wijs maken. Hij wil graag dat we goede keuzes maken, niet omdat we moeten, maar omdat we willen. Hij hoopt dat we dan ook doen wat we zeggen. Wanneer we, soms na lang afwegen, een keuze maken is het belangrijk dat we er ten volle, van harte voor gaan. Ook als het moeilijk is. Gelukkig mogen we ook altijd stoom bij Hem aflaten.

Jezus geeft ons in een tweede vers

“Mijn voedsel is de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien.” (vers 34)

nog een element mee om ons leven in te richten, om keuzes te maken: de wil doen van God, m.a.w. meebouwen aan het Rijks Gods vandaag.

Dan gaat het om vragen zoals: waar komt het op aan, nu vandaag? Wie heeft onze hulp nodig? Wat kunnen we concreet doen? Hoe kunnen we Gods wil - liefde beleven en uitdragen, “om niet”, zonder iets in ruil te vragen of te verwachten - doen?

Over hoe we best antwoorden op een (al dan niet uitgesproken) hulpvraag, bestaat geen pasklaar antwoord. We moeten zelf wegen zoeken, als persoon én als gemeenschap. Meestal is het goed om er niet onmiddellijk in te vliegen, maar om het eerst even stil, rustig te maken. Om te luisteren naar Gods Geest, zodat we kunnen afwegen welke weg het beste is.

Het evangelie van vandaag laat ons alvast voelen wat delen met zich meebrengt. Delen van materiële dingen (water, voedsel, rijkdom), maar ook respect (iemand “zien”, aanspreken) en vertrouwen (zich open stellen, delen wat binnenin je leeft, nieuwe kansen geven).

Laat we ons daartoe met God verbinden in het delen en het breken van het brood en de wijn.

Bezinning  (Dag Hammarskjöld)

Gij, die boven ons zijt,
ij, die een van ons zijt,
Gij, die zijt -
ook in ons,
Mogen allen U zien – ook in mij,
moge ik Uw weg bereiden,
moge ik dan dankbaar zijn
voor alles wat mij ten deel valt.
Moge ik de nood van anderen
dan niet vergeten.
Bewaar mij in Uw liefde
zoals Gij wilt dat allen
in mijn liefde blijven.

Moge alles in dit wezen
U tot eer zijn,
en moge ik nooit wanhopen.
Want ik ben in Uw hand,
en in U is alle kracht en goedheid.

Geef mij een zuiver hart – dat ik U mag zien,
een ootmoedig hart – dat ik U mag horen,
een hart vol liefde – dat ik U mag dienen,
een hart vol geloof – dat ik van U mag blijven.