5 zondag van de vasten A (28/03/2020)
Inleiding
Word je ook moedeloos als je hoort dat we nog een hele tijd niet mogen samenkomen voor onze wekelijkse Effataviering?
Hoe reageren we op de cijfers van de zovele besmettingen en doden door het coronavirus?
Maar daarnaast zijn er ook nog de zovele slachtoffers van geweld, oorlog en uitbuiting.
Gelukkig zijn er mensen die niet berusten in de onmacht.
Het evangelie van deze zondag gaat niet alleen over de opwekking van Lazarus, maar ook over onze opwekking.
Marta en Maria gaan op twee verschillende manieren om met de dood van hun broer: de ene berust, de andere is verontwaardigd.
Laten we vandaag, over deze gevoelens, in verbondenheid nadenken in de hoop en het vertrouwen dat Pasen komt. Daarom delen we dit verbonden moment met de Vader, de Zoon en de heilige Geest, want “van U is de toekomst, kome wat komt” (Onze Vader verborgen – nr. 103)
Onze vader verborgen, uw naam worde zichtbaar in ons,
uw koninkrijk kome op aarde, uw wil geschiede, een wereld met bomen tot in de hemel,
waar water, schoonheid en brood, gerechtigheid is en genade -
waar vrede niet hoeft bevochten, waar troost en vergeving is,
en mensen spreken als mensen, waar kinderen helder en jong zijn,
dieren niet worden gepijnigd, nooit één mens meer gemarteld, niet één mens meer geknecht.
Doof de hel in ons hoofd, leg uw woord op ons hart,
breek het ijzer met handen, breek de macht van het kwaad.
Van U is de toekomst … kome wat komt.
Live-opname van het Effatakoor o.l.v. Guido Moons
op het concert 'Op weg naar Pasen'
in de Sint-Martinuskerk te Lovendegem
op vrijdag 8 april 2011.
Lezing: Johannes 11, 1 – 45 (NBV)
Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp waar Maria en haar zuster Marta woonden – dat was de Maria die Jezus met olie gezalfd heeft en zijn voeten met haar haar heeft afgedroogd; de zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden iemand naar Jezus met de boodschap: ‘Heer, uw vriend is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde zei hij: ‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God, zodat de Zoon van God geëerd zal worden.’ Jezus hield veel van Marta en haar zuster, en van Lazarus. Maar toen hij gehoord had dat Lazarus ziek was, bleef hij toch nog twee dagen waar hij was. Daarna zei hij tegen zijn leerlingen: ‘Laten we teruggaan naar Judea.’ ‘Maar rabbi,’ protesteerden de leerlingen, ‘de Joden wilden u stenigen, en nu wilt u daar toch weer naartoe?’ Jezus zei: ‘Telt een dag niet twaalf uren? Wie overdag loopt, struikelt niet, want hij ziet het licht van deze wereld, maar wie ’s nachts loopt, struikelt doordat hij geen licht heeft.’ Nadat hij dat gezegd had zei hij: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, ik ga hem wakker maken.’ De leerlingen zeiden: ‘Als hij slaapt, zal hij wel beter worden, Heer.’ Zij dachten dat hij het over slapen had, terwijl Jezus bedoelde dat hij gestorven was. Toen zei hij hun ronduit: ‘Lazarus is gestorven, en om jullie ben ik blij dat ik er niet bij was: nu kunnen jullie tot geloof komen. Laten we dan nu naar hem toe gaan.’ Tomas (dat betekent ‘tweeling’) zei tegen de anderen: ‘Laten ook wij maar gaan, om met hem te sterven.’
Toen Jezus daar aankwam, hoorde hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Betanië lag dicht bij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadie, en er waren dan ook veel Joden naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten nu hun broer gestorven was. Toen Marta hoorde dat Jezus onderweg was ging ze hem tegemoet, terwijl Maria thuisbleef. Marta zei tegen Jezus: ‘Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat God u alles zal geven wat u vraagt.’ Jezus zei: ‘Je broer zal uit de dood opstaan.’ ‘Ja,’ zei Marta, ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ Maar Jezus zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja Heer,’ zei ze, ‘ik geloof dat u de messias bent, de Zoon van God die naar de wereld zou komen.’
Na deze woorden ging ze terug, ze nam haar zuster Maria apart en zei: ‘De meester is er, en hij vraagt naar je.’ Zodra Maria dit hoorde ging ze naar Jezus toe, die nog niet in het dorp was, maar op de plek waar Marta hem tegemoet was gekomen. Toen de Joden die bij haar in huis waren om haar te troosten, Maria zo haastig zagen weggaan, liepen ze achter haar aan, want ze dachten dat ze naar het graf ging om daar te weeklagen.
Zodra Maria op de plek kwam waar Jezus was en hem zag, viel ze aan zijn voeten neer. Ze zei: ‘Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn!’ Jezus zag hoe zij en de Joden die bij haar waren weeklaagden, en dat ergerde hem. Diep bewogen vroeg hij: ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ Ze zeiden: ‘Kom maar kijken, Heer.’ Jezus begon ook te huilen, en de Joden zeiden: ‘Wat heeft hij veel van hem gehouden!’ Maar er werd ook gezegd: ‘Hij heeft de ogen van een blinde geopend, hij had nu toch ook de dood van Lazarus kunnen voorkomen?’ Ook dit ergerde Jezus. Hij liep naar het graf, een spelonk met een steen voor de opening. Hij zei: ‘Haal de steen weg.’ Marta, de zuster van de dode, zei: ‘Maar Heer, de stank! Hij ligt er al vier dagen!’ Jezus zei tegen haar: ‘Ik heb je toch gezegd dat je Gods grootheid zult zien als je gelooft?’ Toen haalden ze de steen weg. Daarop keek hij omhoog en zei: ‘Vader, ik dank u dat u mij hebt verhoord. U verhoort mij altijd, dat weet ik, maar ik zeg dit ter wille van al die mensen hier, opdat ze zullen geloven dat u mij gezonden hebt.’ Daarna riep hij: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ De dode kwam tevoorschijn, zijn handen en voeten in linnen gewikkeld, en zijn gezicht bedekt door een doek. Jezus zei tegen de omstanders: ‘Maak de doeken los, en laat hem gaan.’
Veel Joden die naar Maria toe gekomen waren en gezien hadden wat Jezus deed, kwamen tot geloof in hem.
Het hele kunstwerk baadt in het licht als Lazarus wakker wordt uit de dood.
De vrouw die nog een zakdoek in haar rechterhand heeft om haar tranen te drogen, maakt uitbundig duidelijk hoe blij verrast ze is dat Lazarus terug tot leven komt.
Van Gogh schilderde dit werk, toen hij in het psychiatrisch centrum van Saint-Rémy was. Het lijkt erop dat hij zichzelf gezien heeft in Lazarus: let op de haarkleur,
het ingevallen gezicht.
Na zijn persoonlijke ervaring met een geestesziekte die hij als dood heeft ervaren,
lijkt dit schilderij erop te wijzen dat hij het gevoel had weer tot leven te zijn gekomen.
Deelmoment (Luc Maes)
Wanneer iemand die we liefhebben, sterft, hebben wij verdriet. We zouden het verleden, en vooral de momenten waarop we elkaar gelukkig maakten, willen verder zetten.
Dat bleek ook bij de dood van Lazarus. Jezus hield veel van Marta en haar zuster, en van Lazarus. Daarom gaat Hij naar Judea, ook al houdt dat een groot risico in: ‘Maar rabbi,’ protesteerden de leerlingen, de Joden wilden u stenigen, en nu wilt u daar toch weer naartoe?’ Maar echte vriendschap is sterk.
Toen Marta hoorde dat Jezus onderweg was, ging ze hem tegemoet, terwijl Maria thuisbleef. Marta zei tegen Jezus: ‘Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn.’ Marta reageert zoals vele mensen, zoals wij. Hoe vaak zeggen wij niet ‘als we dit of dat gedaan hadden, dan …’. Het is een uiting van onze onmacht, omdat we het onvermijdelijke niet konden voorkomen. Aan die onmacht koppelt de evangelist zijn geloof in God en in Jezus: ‘Maar zelfs nu weet ik dat God u alles zal geven wat u vraagt.’ Wanneer wij, mensen, vaststellen dat de dood sterker is dan alles wat wij kunnen doen, dan kunnen wij enkel nog het leven van die mens aan God toevertrouwen. Daarom zei Jezus: ‘Je broer zal uit de dood opstaan.’ ‘Ja,’ zei Marta, ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ Maar Jezus zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’
Dit verhaal is geschreven op het einde van de eerste eeuw, ongeveer 60 jaar na de dood van Jezus en vanuit het geloof in zijn verrijzenis. Vandaar dat de evangelist deze uitnodiging om te geloven in de mond van Jezus kan leggen. Vandaar ook dat het antwoord van Marta als een voorbeeld kan klinken voor de lezers van het evangelie: ‘Ja Heer, ik geloof dat u de Messias bent, de Zoon van God die naar de wereld zou komen.’
Toen Jezus bij het graf van Lazarus kwam, had Hij verdriet. Jezus begon ook te huilen, en de Joden zeiden: ‘Wat heeft hij veel van hem gehouden!’ Geloof in de verrijzenis neemt het verdriet niet weg.
Hij liep naar het graf, een spelonk met een steen voor de opening. Hij zei: ‘Haal de steen weg.’ Marta, de zuster van de dode, zei: ‘Maar Heer, de stank! Hij ligt er al vier dagen!’ Jezus zei tegen haar: ‘Ik heb je toch gezegd dat je Gods grootheid zult zien als je gelooft?’ Toen haalden ze de steen weg.
Verrijzenis behoort niet tot onze menselijke mogelijkheden. Daarom spreekt Jezus over Gods grootheid. God bewaart het leven dat Hij aan elke mens geeft ook over de dood. Dat mogen wij geloven.
‘Opstaan uit de dood’ kunnen we ons niet voorstellen of onder woorden brengen. En toch willen wij over ons geloof in de opstanding spreken. Daarom gebruiken wij beelden. Van ouds hebben mensen het beeld gebruikt van een dode die opstaat uit het graf. Het is een beeld, dat niet gelijk gesteld kan worden met de werkelijkheid. Een dode die uit het graf komt, is geen verrijzenis. Hoe het dan wel zal zijn, weten we niet. Nieuwsgierig zullen we sterven.
De evangelist gebruikt dat beeld in zijn verhaal over Lazarus. Daarom roept Jezus: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ De dode kwam te voorschijn, zijn handen en voeten in linnen gewikkeld, en zijn gezicht bedekt door een doek.
Dat het een beeld is, is meteen duidelijk. Hoe kan iemand naar buiten komen, zijn handen en voeten in linnen gewikkeld, en zijn gezicht bedekt door een doek?
Wat Jezus daarna zegt is heel belangrijk: ‘Maak de doeken los, en laat hem gaan.’ Sluit Lazarus niet langer op in het graf van de dood. Laat hem gaan. Naast het verdriet om het sterven is er nog steeds de verbondenheid van vele jaren samen leven. Kies dus voor die verbondenheid. Dat is niet enkel een herinnering. Dat is een werkelijkheid die de dood overstijgt.
De evangelist kan dat schrijven vanuit zijn geloof in de verrijzenis van Jezus. Die verrijzenis heeft voor hem Gods grootheid duidelijk gemaakt. Hij beleeft zelf verbondenheid met Jezus die sterker is dan de dood. Hij nodigt ons uit om ook zo gelovig te leven. Daarom bidt hij met Jezus: ‘Vader, ik dank u dat u mij hebt verhoord. U verhoort mij altijd, dat weet ik, maar ik zeg dit ter wille van al die mensen hier, opdat ze zullen geloven dat u mij gezonden hebt.’
Dat geloven groeit doorheen een heel proces dat hier in dit verhaal is samengevat. In de werkelijkheid vraagt dat veel meer tijd dan in het verhaal: de tijd om te rouwen, met verdriet, pijn, onmacht en zelfs boosheid. Daar moeten we doorheen om de confrontatie met de dood aan te kunnen gaan. Pas dan kunnen we de overledene losmaken en laten gaan, laten leven voorbij de dood. Dan komt er ruimte voor een nieuwe verbondenheid. Die is wel anders dan wat we vroeger mochten beleven. We kunnen elkaar echter op een nieuwe manier ontdekken en liefhebben.
Bezinning (Erwin Roosen)
Als iemand van wie je heel veel gehouden hebt, plots sterft,
ga je zelf ook een beetje dood.
Je wordt overspoeld door metershoge golven van verdriet.
En niets of niemand lijkt de pijn in je hart te kunnen genezen.
Tot iemand je bij de hand neemt
en je warme woorden van vriendschap toefluistert.
Dan voel je dat lieve mensen eigenlijk nooit sterven.
Gebed (Luc Maes)
Vader, wij danken U dat Gij ons verhoort.
Gij zijt heel nabij wanneer wij rouwen, ook al beseffen wij dat niet.
Help ons om te ontdekken dat verbondenheid niet sterft.
Help ons een nieuwe band te ontdekken met iemand die we graag zagen.
Help ons om de geliefde dode los te maken uit de dood.
Help ons om nieuwe verbondenheid te beleven als een schat voor ons eigen leven.
Amen.