10 zondag door het jaar A

Openingsgebed

Aan God, de Enige en Eeuwige, die Zijn woord in ons heeft gelegd.
Aan de ene Mens, de man van Nazareth, onze tochtgenoot ten leven.
Aan de Geest die ons bijeen brengt, ons bezielt en inspireert, dragen wij dit uur op.
Dat we elkaar mogen ontmoeten, bemoedigen en verrijken op ons pad naar waarlijk leven.
In de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.

Inleiding:  Er is geen uitgeschreven tekst beschikbaar.

Lezing: Matteüs 9, 9–13  (NBV21)

Toen Jezus van daar verderging, zag Hij bij het tolhuis een man zitten die Matteüs heette, en Hij zei tegen hem: ‘Volg Mij.’ Hij stond op en volgde Hem. Toen Hij in zijn huis aanlag voor de maaltijd, kwam er ook een groot aantal tollenaars en zondaars, die samen met Hem en zijn leerlingen aan de maaltijd deelnamen. De farizeeën zagen dit en zeiden tegen zijn leerlingen: ‘Waarom eet uw meester met tollenaars en zondaars?’ Hij hoorde dit en gaf als antwoord: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. Overdenk eens goed wat dit wil zeggen: “Barmhartigheid wil Ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’

Homilie:  Er is geen uitgeschreven tekst beschikbaar.

Bezinning:  (Jacques Musset, vrij vertaald)

Men zegt dat Gij tot mij spreekt,
maar ik heb nooit met eigen oren uw stem gehoord.
De enige stemmen die ik hoorde, dat waren die
van mensen die met kracht en bezieling spraken.

Men zegt dat Gij u openbaart,
maar ik heb nooit met eigen ogen uw aangezicht gezien.
De enige gezichten die ik zag waren de gezichten
van wie mij aankeken, van wie lachten, weenden en zongen.

Men zegt dat Gij komt aanzitten aan onze tafel,
maar ik heb nooit met eigen handen voor u brood gebroken.
De enige tafels waar ik aanzat waren de tafels
waar brood, vreugde en vriendschap werd gedeeld.

Men zegt dat Gij samen met mij op weg gaat,
maar ik heb nooit uw stappen gehoord naast die van mij.
De enige tochtgenoten die ik ken zijn de vrienden
die naast mij gebleven zijn, bij tij en ontij.

Men zegt dat Gij mij liefhebt,
maar ik heb nooit uw hand op mijn schouders gevoeld.
De enige handen die ik voelde, was toen armen
mij omarmden, mij troostten en nabij bleven.

Men zegt dat Gij mij redt,
maar nooit zag ik u tussenkomen in ziekte en lijden.
De enige redders die ik ontmoette, waren de harten
van hen die luisterden, bemoedigden en die me oprichtten.

Maar als Gij het zijt, Gij Onnoembare,
als Gij het zijt die me deze stemmen, deze gezichten,
deze tafels, deze vrienden, deze handen en harten schenkt,
dan zijt Gij het zelf, in de stilte en de leegte,
die telkens weer naar me toe komt.